Toen ik acht was, woonde ik niet hier.

Image
Het verhaal van Jolanda

Toen ik acht was, woonde ik niet hier.

Ergens waar ik gelukkig was. Ik was jong en ik dacht niet aan later.

Alles kon gebeuren. Alles, tot mijn vader een baan kreeg aangeboden in Rotterdam. Of all places... Rotterdam.

Gaan jullie naar Rotterdam? Vroegen ze waar ik vandaan kwam. Gaan jullie hier weg? Ja, het hart van het kleine Amsterdamse meisje huilde.

Rotterdam was anders. Heel anders dan de Lauriergracht waar ik ben opgegroeid. Midden in de Jordaan. Een echte volkswijk waar iedereen je tante was.

Mijn ouders hadden vaak ruzie. Dat wel, ik verliet dan het huis om bij tante Mieke of tante Bep of tante Mien te gaan schuilen. Een “kaakie” te eten en een kop thee te drinken.

Ik verliet de lagere school in Amsterdam. En kwam op de grote school in Rotterdam.
De huishoudschool of zoals ze dat hier noemden; “De Spinazieacademie”. Wat praat jij raar, was serieus het eerste wat ze tegen mij zeiden.

‘Ga jij maar daar staan, hier hoor je niet’, zeiden ze. En daar stond ik helemaal alleen op het grote schoolplein. Waar was tante Mien, Tante Mieke en Tante Bep? Het kleine Amsterdams meisje was alleen.

Waarom hoor ik er niet bij? Alleen maar omdat ik anders praat? En niet in Rotterdam geboren ben? Ik begreep er niets van.

Thuis was het ook niet gezellig. Mijn vader en moeder kregen steeds meer ruzie. De baan die mijn vader had vond hij niet leuk. Hij miste Amsterdam ook.

Maar hier kon ik de ruzie niet ontvluchten. Hier hoorde ik het aan; en begreep meer waarom ze ruzie hadden. Hier alleen, op school alleen.

Nou, dan niet, dan blijf ik wel alleen. Maar ik bleef niet stil. Ik schreeuwde het van de daken. Ze zouden weten hoe een klein Amsterdams meisje kon zijn.

Ik zocht ruzie en ik vocht, ik trapte en sloeg radeloos om me heen slaand baande ik mij een weg door de schoolgangen. En natuurlijk werd ik daardoor eenzamer en eenzamer.

Na weer een vechtpartij op het schoolplein. Moest ik bij de directeur komen. Zo’n grote man met kalend hoofd. En zo’n dikke bril op zijn neus.Hij keek van boven zijn bril. Naar mij en zei: ‘Ik denk dat er voor jou hier geen plaats is’! Ik haalde uit met alle kracht die ik in mij had.

En ik trapte die grote directeur zo hard tegen zijn been dat hij het uitschreeuwde. Huilend en rennend verliet ik die school. Om er nooit meer terug keren.

Ik kwam huilend thuis. En er stond een koffer in de gang. Ik hoorde geschreeuw in de huiskamer.‘Dan ga je maar’, hoorde ik mijn moeder zeggen.

Ik liep de trap op en zag mijn vader. Zijn koffer oppakken. Hij keek naar boven en wilde wat zeggen. Maar nee... hij huilde, draaide zich om en liep weg.

Dat was het laatste wat ik zag van mijn vader. Nog meer alleen was ik. Geen school, geen thuis. Ik zocht het buitenhuis.

Buiten in Rotterdam waar het duister was. In de duistere kroegen. Op de haven en langs de kade.

Ik werd een Rotterdamse en praatte zelfs Rotterdams. Bij de jongens in de haven werd ik geaccepteerd. Hé, wil je mee op de vorkheftruck? Ik juichte mee met Feijenoord.

Nu woon ik al heel wat jaren in Rotterdam. Ik heb kinderen en het gaat goed. Maar soms... heel soms, als ik een “kaakie” eet en een kopje thee drink. Dan ben ik weer dat kleine Amsterdamse meisje.

Kom langs

Dromen waarmaken,
wij helpen je verder!

Lees meer

Helpen?

Wij zijn altijd op zoek naar vrijwilligers

Lees meer

Cijfers

Over de stichting, jaarcijfers en fondsen

Lees meer